
‘Robert de Niro is waiting, talking Italian…’ De hit van de Britse meiden groep Bananarama uit 1984 knalt door de speakers. Mijn partner schudt zijn hoofd en wappert de muziek met een afkeurend gebaar weg. ‘Eurotrash!’ roept hij terwijl hij naar buiten loopt. Ik roep iets anders terug dat ik hier niet ga herhalen, gevolgd door ‘arrogant pig’ en doe iets met een vinger om wat ik als eerste zei te benadrukken. Hij lacht, ik ook en ik zet de muziek harder.
Bovenstaande scène is een terugkerend slapstickachtig element in onze relatie. Mijn partner is Amerikaan van Puerto Ricaanse origine en heeft het halve Caribisch gebied over gezworven met zijn ouders. Hij studeerde in Amerika, woonde in New York en kwam via Nederland uiteindelijk op Curaçao terecht. Ik ben een Curaçaose van Nederlandse afkomst die vier keer tussen Nederland en dit eiland heen en weer (r)emigreerde en woon inmiddels langer in het Caribisch gebied dan dat ik in Europa vertoefde.
Bij mensen zoals hij en ik is zoiets als cultuur of zelfs identiteit een fluïde begrip. Er is een basis, gelegd door onze ouders die rond hun dertigste hun moederland verlieten en die integreerden in dat elders met behoud van de cultuur en identiteit waarmee zij al gevormd waren. Voor hun kinderen ging dat anders. Mijn wieg mag in Europa gestaan hebben, maar mijn culturele ontwikkeling vond plaats op Curaçao.
De boekenkast van mijn ouders met Nederlandse schrijvers werd in de loop der tijd aangevuld met Antilliaanse schrijvers, met schrijvers uit de Caribische regio, Afrika, Zuid-Amerika, Azië en onvermijdelijk ook met Amerikaanse schrijvers. Op televisie zagen we Venezolaanse telenovela’s, Papiamentstalige kinderprogramma’s en Amerikaanse (tekenfilm-) series. En dat alles zonder ondertiteling.
Belangrijkste verantwoordelijken voor de ontwikkeling van mijn muzieksmaak, behalve de lp’s die mijn ouders uit Nederland meebrachten, waren twee dj’s waarvan de een meer op Europa was gericht en de ander een voorkeur voor Amerika had. De radio stond thuis en in de auto altijd aan op de lokale nieuwszenders waardoor salsa’s, merengues, cumbia’s, tumba’s en calypso’s ons gehoorveld binnenkwamen. En Menudo was een geweldige boyband, uit Puerto Rico nota bene, die net als Europese bandjes uit die tijd de tuinbroek weer populair maakte.
Een van mijn culturele fushion ervaringen als kind is de afsluiting van een stranddag: rozig in pyjama naar het drive-in theater (ja, met de speaker aan het portier) om de Zweedse film Dunderklumpen te zien. Het diner op schoot was een maaltijd van McDonald’s. Ik voel me dan ook nooit Nederlands of Europees behalve wanneer mijn partner mij ervan beschuldigt dat ik van Eurotrash-muziek hou. Ik weet niet eens wat het is. Maar ik begrijp wel uit welk vaatje hij tapt. En ter verdediging komen als vanzelf ook bij mij de stereotiepe vooroordelen die ergens in een ver hoekje van het bewustzijn liggen te smeulen naar de opper vlakte. Ik vind hem een ‘echte’ Amerikaan (‘bij ons is alles beter, groter, mooier’) en ga vervolgens Eurotrash googelen.
De uitdrukking Eurotrash werd voor het eerst aan het papier toevertrouwd in de jaren tachtig en werd gebruikt voor rijke, jonge Europeanen die zich in ledigheid en luxe al dan niet tijdelijk vermaken in andere landen zoals Amerika. Socialites dus met veel geld die met andere Europese rijken in het buitenland ‘hangen’. In de Urban dictionary is het begrip breder: er kan gerefereerd worden aan een auto van Europese makelij (in het bijzonder Renault), aan Duitse technoliefhebbers (met bijbehorende zonnebril voor avondgebruik) of de categorie waar ik met mijn muziek in thuishoor volgens mijn geliefde: aan mensen uit Europa die verstoken zijn van enige stijl, smaak of klasse. Erg positief is de term in elk geval niet en natuurlijk is hij uitgevonden in Amerika.
Maar eerlijk is eerlijk, hoe blij ik ook ben met mijn rijke culturele vorming, wanneer je op een klein eiland woont, lijken de belangrijkste gebeurtenissen in het leven zich eigenlijk altijd elders af te spelen. En soms knaagt dat. Voor frivoliteiten zoals dat ene concert of die bijzondere tentoonstelling blijft het bij een fomo-gevoel, oftewel the fear of missing out. Voor grotere veranderingen en bewegingen in de wereld gaat het om weten wat er speelt en waar. Zeker in deze tijd. En daar komt opnieuw de plek van onze afkomst bovendrijven.
Aldus volgt mijn partner het Amerikaanse nieuws (veel te schreeuwerig) en ik het Europese (veel te omfloerst). We wisselen informatie uit wanneer we na een werkdag samen buiten zitten. De laatste tijd delen we daarbij allerlei varianten van hetzelfde scenario met elkaar. Van uitsluiting van mensen, van inperking van vrijheden, van schendingen van mensenrechten, van polarisatie en xenofobie.
Waar onze afschuw groeit, wordt tegelijker tijd de dankbaarheid voor waar we leven steeds groter. Want het is een en al Eurotrash en USA-ness daarbuiten. En we kunnen er als individu niet veel mee, behalve er niet aan meedoen alles wat maar enigszins in de richting wijst van deze waanzin hardnekkig de kop in drukken. De kans bestaat dus dat mijn lief de volgende keer roept: ‘Mag die shitmuziek wat zachter?’ Waarop ik dan antwoord dat hij z’n koptelefoon kan opzetten.
Deze column verscheen in het Boekman Magazine. Nummer 141 met het thema Europa en Cultuur